Het schaap
Ik heb een schaap gered.
Het lag maar op zijn rug,
het kon niet meer terug,
zo hulpeloos was het.
De schapen om hem heen
waren tot niets instaat
dan luid en loos geblaat;
het dier was dood alleen.
De poten recht omhoog,
de kop diep in het gras;
alsof hij ’t zelf niet was
die heen en weer bewoog.
Behalve jij en ik
was er geen sterveling.
Dat niemand helpen ging
deed op dat ogenblik
het hekwerk opengaan,
dat ons gevangen hield.
-Wat of me had bezield!-
zo keek het schaap me aan,
toen het, weer overeind,
haastig was weggerend.
-Het was wel wat gewend,
maar nooit zo ondermijnd
als door mijn raar gedrag.
Was ik wel helemaal
normaal? Als ’t hem fataal
geworden was, z’n hach-
je had gekost, wat dan?-
Het grijze wolkendek,
perfect voor deze plek,
zweeg wijzer dan Gibran.
Jij zag het lachend aan
en had de grootste pret.
Want wie had wie gered,
wie had wie op doen staan?
Een zinzoeker is iemand die weet wat hij zoekt, zin. En hij zal pas stoppen
met zinzoeker zijn, wanneer hij zijn zoektocht opgeeft of als hij zin
gevonden heeft. Als hij niet wist wat zin was, zou hij ook nooit weten
wanneer hij zin gevonden had. Op welke andere wijze kan verklaard
worden dat een mens weet wat zin is, dan met het gegeven dat hij hem
ooit gehad heeft? Ooit bezat hij zin en toen is hij hem kwijt geraakt. Ooit
had hij geen enkele behoefte om zin te zoeken en nu is hij een en al
honger en dorst. Ooit leefde hij in en met zin; nu is zijn vriend, zijn schat,
in geen velden of wegen te bekennen. Gemis drijft hem voort, rusteloos
zoekt hij, zonder ophouden.
Wat is er gebeurd?
De zoeker herinnert zich, vaag of helder, dat hij als kind in een magische,
wonderlijke wereld leefde. De dingen en gebeurtenissen spraken tot hem
en waren vol betekenis, al had hij onmogelijk kunnen zeggen wat die
betekenis dan was. Maar dat gaf niet, zijn hart was vervuld van zin. Van
de ene verbazing in de andere vallend had hij helemaal geen behoefte
zich af te vragen wat de zin was van wat hij ervoer. Hij leefde zin. Hij
zwom in zin, ademde zin.
En onzin. Er gebeurde ook meer dan genoeg waar hij geen chocola van
kon maken. Later leerde hij die ervaringen absurd, zinloos, ongerijmd te
noemen.
En nog weer later, veel later, als hij zinzoeker is geworden, een volwassen
vergeter, mag het dan voor de hand liggen dat hij zijn verloren schat in
zichzelf, in het kind dat hij ooit was, zal gaan zoeken, vaker gebeurt het
dat hij inmiddels zo grondig geleerd heeft de blik op “de werkelijkheid”
buiten zichzelf te richten, dat hij ook daar naar zijn kwijtgeraakte schat
zal zoeken. In wat dan is gaan heten: de wereld. In zijn door scholing,
cultuur en godsdienst gevormde ontwerp van die wereld.
Dat is een van de allereerste lessen die hij geleerd heeft. Die hem zijn
wijsgemaakt. Daar, in die wereld, kun je alles halen, vinden, wat je maar
nodig hebt. Vergeet jezelf, je oorspronkelijke openheid van hart
waarmee en in je leefde.
Opnieuw zijn het haar oude handen,
nu roerend door het cakebeslag.
De vraag of ik een likje mag
blijft op haar vreemde zwijgen stranden.
Waar zouden haar gedachten wezen?
De ader in haar voorhoofd zwelt.
Ik meen te weten wat haar kwelt.
Het staat op haar gezicht te lezen.
Maar als ik het probeer te zeggen,
schieten de woorden pijlsnel weg,
als vissen flitsend door het water.
Nog voel ik oma, eeuwen later,
-de cake is op, de ader weg-
haar handen in de mijne leggen.
—
Taal Er is taal die ons wegvoert van onze ervaringen, voorgekauwde brokstukken namaakleven voorschotelt En er is taal die geen schotten bouwt tussen ons en de wereld maar bruggen Er is taal die neerkomt op angstige vlucht in fantasie, niet zelden spirituele, en er is taal die uit verbeeldingskracht bestaat en onze relatie met de werkelijkheid verdiept Er is taal die onecht maakt en taal die ons echtheid en eigenheid laat voelen Er is taal die een sluier over de wereld legt en er is taal die die sluier wegneemt Er is taal die op slot zet en er is taal die in beweging brengt Er is taal die mijn ego moet laten schitteren als een geïsoleerde ondeelbare, eenzame diamant en er is taal die het mysterie treft, onthult, er deel van uitmaakt, ons er deel van uitmaken laat Er is taal die ons scheidt van de dingen en taal die de dingen onthult en tot ons spreken laat Er is taal die mij van de aarde vervreemden doet en er is taal die mij aan de aarde teruggeeft Er is taal die gevoeligheid voor schoonheid versterkt en er is taal die ons afstompt en zo grondig berooft van schoonheid dat geweld niet uitblijven kan….. Er is taal die niets nieuws schept, ons tot eindeloze herkauwers degradeert en er is taal die afkomstig is uit de toekomst en ons verbeeldt op manieren waar we nog nooit zijn opgekomen Er is taal die ons aborteert nog voor we nieuw geboren zijn en er is taal die zwanger is van onze aardse, communale potentie Waar is die taal?
Medicijn
Is dit ons hart, een tempel op de aarde, een kraamkamer, waar licht naar buiten schijnt? Is dit ons hart, een tempel van de aarde, gemaakt van bamboe, bloemen en van wijn? Is dit ons hart, een tempel voor de aarde, waar bomen broers, rivieren zusters zijn?
Is dat ons hart; voor de arend een nest, voor de wolf een jachtgebied, voor de beer een plaats om te rusten, voor de buffel een veld om te grazen? Is dat onze taak, -of is het een verlangen?- om daar, in dat hart, de hemel aan de aarde terug te geven?
Het Nieuwe Heilige
Het is mogelijk, en verleidelijk, voor sommige mensen zelfs onweerstaanbaar; van een wilgenboom een tak afsnijden en van die tak een fluit maken. Uithollen, gaatjes boren, schoonwrijven en een poosje laten drogen. Er zijn er zelfs die er prachtig op spelen kunnen. Maar er is niemand die voorkomt dat in het fluitspel altijd een zekere weemoed meeklinkt. Niemand die dat wil ook, want alleen door die weemoed is de muziek van de wilgenfluit zo betoverend. Het is alsof de fluit, welke noten de fluitspeler ook blaast, niet anders kan dan de tijd in herinnering roepen, toen hij nog tak was, en nog gewoon vastzat aan de wilg waar hij uit voortgekomen is. Toen hij nog één was, niet afgescheiden. Mystiek is het verlangen naar, de weg terug naar, de ervaring van oorspronkelijke eenheid. Zij is aan te wijzen in de schone kunsten, misschien er zelfs wel de bron van, net zo goed als in talloze vormen van spiritualiteit en religie. Wij leven ons leven als afgesneden takken. Sommigen van ons worden instrument. Wat ook kan is dat die tak geen instrument wordt, maar in stukjes wordt gehakt, dat de identiteit van de tak meer en meer zoek raakt, tot er helemaal geen sprake meer is van een tak. Toegepast op de mens wil dat zeggen, dat hij zich rot voelt en op zoek gaat, zich afvraagt: -ben ik niet meer dan al die fragmenten waar mijn leven uit is gaan bestaan? Waar is het lied gebleven, mijn hart, de eenheid?-
Net zoals religie en spiritualiteit vele vormen kunnen aannemen, idem dito Kunsten, geldt dat ook voor de zoektocht van de mens naar zijn oorsprong. Er mag dan maar één bergtop zijn, er zijn vele wegen om er te geraken. In onze tijd lijkt de vraag waar de (westerse) mens het diepgaandst mee worstelt, die van de vraag naar de zin van zijn persoonlijke leven te zijn. Ons ik, al heeft het alles – een loopbaan, een geliefde, kinderen wellicht, geld, een huis,etc.- is niettemin niet tevreden. Het mist iets. Het kan misschien niet zeggen wat het mist, maar wel dat er iets mist, iets ontbreekt. En dat het hem onrustig maakt. Wanneer de onrust groot genoeg wordt, trekt het ik de stoute schoenen aan en gaat op pad, begint het zijn individuele pad te verkennen. Waarom leef “ik”eigenlijk, waarom ben “ik” er? Read the rest of this entry »
De teddybeer
Ik ben een kleine teddybeer.
Ik pas niet tussen wilde dieren.
Ik doe geen brul, ik heb geen spieren,
tegen een kopstoot geen verweer.
Wanneer het nacht wordt en gejaagd,
lig ik in iemands armen,
mijn hart loopt over van erbarmen,
ik kan goed troosten, pijn vervaagt.
Soms roept een kind me in zijn dromen,
dan schijnt een lichtglans om me heen.
Ik kom en het ontspant meteen,
zijn adem gaat weer rustig stromen.
Soms word ik bij een mens gelegd
die sterven gaat. Zijn handen grijpen
me vast. Het voelt als doodsbang knijpen.
Dan zing ik zacht. Ook dat helpt echt.
Eens heb ik in de goot gelegen.
Toen heeft een zwerver me verzorgd.
Hij keek ontwapenend bezorgd,
gaf me om de haverklap zijn zegen.
Mijn beide oortjes ben ik kwijt.
Mijn neus is helemaal verdwenen,
Eén glazen oogje, goud doorschenen,
is wat mij rest. Niet dat ik lijd.
Beter dan strijd is mee te geven,
totdat er niets meer overblijft.
Ik ben het ook niet die dit schrijft,
allang bevrijd, niet eens in leven.









